Sanneke van Hassel


Sanneke van Hassel
  Drie Zeer Korte Verhalen (minibundel)



Naar de overkant

'Ga nu maar,' zei de bruid tegen haar beste vriendin. Samen met de andere gasten stond ze aan de kade. Het was een warme avond, alleen de toppen van de bomen bewogen. Ze omhelsde haar ouders, die het lang hadden volgehouden. Zelfs haar vader had gedanst, om zijn stok draaiend tot hij duizelig werd. Daarna nam ze afscheid van de rest van het gezelschap. Veel mensen die ze tegen zich aan drukte kende ze niet. Er waren er zoveel gekomen, collega's, verre familieleden, zelfs een paar artsen uit het ziekenhuis. Voor hen, maar vooral voor Peter, die verderop tegen een muurtje geleund stond, armen wijd voor het volgende afscheid.
     'Moeten we meelopen?' vroeg haar beste vriendin.
     De bruid schudde haar hoofd. 'We kunnen het zelf.'
     Getoeter en dichtslaande portieren.
     Peter kwam naast haar staan en legde zijn benige arm om haar schouders.
     'Kom'. Ze leidde hem het plankier af, langs de witkanten bloemen van het duizendblad.
     Naast elkaar stonden ze op de steiger. Over de donkere rivier zou het bootje komen dat hen naar het hotel aan de overkant zou brengen. Ze vroeg zich af of het nu anders tussen hen was dan gisteren. Hulp en bijstand had ze beloofd, die gaf ze al. Trouw, dat zou niet moeilijk zijn in de korte tijd die Peter restte.
     'Ik kan niet meer staan,' zei hij. De diepe groeven in zijn gezicht.
     Ze hielp hem omlaag. Samen zaten ze op de planken boven het zwarte water.
     'Hoe laat heb je een bootje besproken?'
     Hij keek op zijn horloge. 'Het had er al moeten zijn.'
     Het was stil in het haventje. Bij geen enkel schip brandde nog licht.
     Peter ging op zijn telefoon langs de gelukwensen. 'Mijn batterij is leeg.' Hij stopte het ding in zijn broekzak.
     Zij had zich voorgesteld dat ze de dag uitgebreid zouden bespreken, maar op een enkele opmerking na zwegen ze. Waarschijnlijk haalde hij het zich in stilte voor de geest, het lied bij aankomst, de toespraken, de drukte. Peter had op zijn stoel gezeten als een koning op zijn troon, mensen stonden voor hem in de rij, terwijl zij door de zaal dwarrelde.
     Na een half uur besloten ze te gaan. Een taxi, stelde ze voor, maar er kwam niks voorbij.
     'Zullen we gaan lopen?' vroeg hij.
     'Kun je dat?' vroeg ze. In geen maanden was hij verder dan het tuinpad gekomen. Voor de tocht van de ingang van het ziekenhuis naar de kamer waar de bestralingen plaatsvonden had ze een rolstoel gevraagd.
     Hij hees zichzelf overeind. Hoe lang zou de adrenaline nog werken waarop hij de avond was doorgekomen?
     Ze stak hem haar hand toe.
     'Had je nu maar andere schoenen aangedaan.' Zijn scheve grijns.
     Ze deed haar zilveren pumps uit en nam ze in haar andere hand.
     Voetje voor voetje gingen ze richting de brug. Langzaam liepen ze over het lege asfalt. Voor de dag begon zouden ze in het hotel aankomen.





Geeft niet

'Hotel Vrijburg, met de receptie. Waarmee kan ik u van dienst zijn?... De grootste kamer is de bruidssuite. Kingsize bed, badkamer met bubbelbad, uitzicht op het Tenellapark... Zevenhonderd euro. Duur?... Een annuleringsverzekering is veertien euro... Natuurlijk bepaalt u dat zelf, dag mevrouw, goedemorgen.'
     Martin zuchtte. De telefoon rinkelde en er stond nog iemand in de wacht. 'Hotel Vrijburg, met de receptie. Heeft u een ogenblikje?' Hij nam op: 'Dank u wel voor het wachten. Zegt u het maar... We hebben nog één budgetkamer aan de achterkant. De laatste'.
     Het lampje voor een intern gesprek lichtte op. Roomservice: twee koffie, een tomatensoep en gebakken eieren.
     Na tien minuten kwam Sarina met het blad voorbij. Ze beet op haar lip en klemde haar rechterarm tegen zich aan. 'Martin, alsjeblieft, doe jij 'm even? Ik heb me aan de bar gestoten... Pak ik de telefoon.'
     Hij nam de bestelling van haar over en stapte in de lift naar de vierde verdieping.
     Het was stil op de gang. Op de grond stonden bladen met flesjes en koffiekopjes die de kamermeisjes nog moesten opruimen. Hij klopte aan bij nummer 43. Binnen klonk gerommel en toen een doffe dreun, alsof er iets zwaars op de grond viel.
     De deur ging open. In het halletje stond een meisje van een jaar of achttien met lang bruin haar en donkere blauwe ogen. Ze had alleen een laken om en keek naar het blad.
     'U had roomservice besteld?'
     'Echt waar?' Haar ogen glansden als mosselschelpen.
     'Pak nou maar aan.' Uit het duister kwam een mannenstem.
     Het meisje vouwde het laken dat ze boven haar borsten bij elkaar hield om, zodat er een strapless jurk met een sleep ontstond, en strekte haar armen uit om het blad aan te nemen. Aan de binnenkant van haar pols was in schuine letters 'papa' getatoeëerd.
     Hij reikte het blad aan. Een seconde had ze het vast en toen viel het uit haar handen. Tomatensoep en koffie vormden een wild schilderij op het gestreepte behang.
     'Geeft niet.' Het meisje leunde tegen de muur.
     'Gaat u maar weer naar bed,' zei hij. 'Ik stuur zo een schoonmaker.' Hij bukte zich om de scherven te verzamelen en wreef met een servet de eierstruif van zijn schoenen.
     Zij gleed langs de muur omlaag en lag op het tapijt, het laken was tot onder haar kleine borsten gezakt. Op haar rechterdij zat een forse blauwe plek. 'Ik ben een beetje moe,' zei ze.
     'Geeft niet.' Hij bukte zich en legde zijn hand op haar wang, die koud aanvoelde.
     Ze sloot haar ogen.
     'Waar blijven mijn eieren?' De stem dreunde door de kamer.
     'Er komen zo nieuwe, meneer,' riep hij. 'Foutje van onze kant.'
     Hij zou het meisje over z'n schouder willen gooien. De brandtrap nemen, het park door, langs de herten, voorbij de rotonde, de stad uit. In zijn broekzak trilde zijn pieper. Hij legde het laken over haar heen en sloot de deur.





Bus 54

Het was de dinsdagavond voor Kerstmis. In de kantoortuin klonk het gezoem van het ventilatiesysteem. Op de koffieautomaat hing een roodpapieren kerstklok, verder ontbrak elke versiering.
     Jakob Hundertwasser was de enige die er tegen zessen nog was. Zijn collega's hadden de middag vrij genomen of waren helemaal niet komen opdagen. Jakob werkte even hard als altijd, of misschien nog harder, zo zonder enige afleiding. Misschien kon hij voor het einde van het jaar nog een grote jaarrekening afkrijgen. Hij betwijfelde of de klant er zou zijn om het fiat te geven. Die zat misschien wel op Ibiza of de Malediven, of naar wat voor eiland ze ook maar gingen om zich weer een beetje mens te voelen.
     Nog één keer liep Jakob de balans na. Als hij ergens een foute komma invoerde, kon het rampzalige gevolgen hebben. Toen hij bij pagina drie was, werd er op het raam getikt. Hij ontwaarde het gezicht van Madelon Koeters. Ze werkte in de kantine en bakte de beste kroketten. Ze zwaaide naar hem, haar handen in lila wanten, en wees richting de ingang.
     Hij liep naar de hal en draaide de deur van het slot.
     'Ach Jakob, ik zag dat het licht brandde. Moet jij geen kerst vieren?' Haar ogen waren roodomrand.
     'Dat hoeft niet zo voor mij. 't Is wel zo rustig hier. Ben je iets vergeten?'
     Ze schudde haar hoofd en keek zo droevig dat hij maar niet verder vroeg. Toen legde ze haar wanten op haar ogen. Tussen haar snikken door vertelde ze hem wat er gebeurd was.
     'We zaten in De Posthoorn en toen zei ik iets, iets over dat ik hem al dagen zo slecht kon bereiken, dat het leek of hij niet opnam als hij zag dat ik het was... en ineens was het voorbij.'
     Jakob klopte op haar rug. Haar jasje was van bont - waarschijnlijk nep - en heerlijk zacht. Hij tapte een bekertje water uit de koeler tegenover de balie.
     'Het spijt me.' Ze haalde haar neus op en zei dat ze maar weer eens moest gaan.
     'Waar ga je naartoe?' vroeg hij.
     'Naar huis, denk ik.' Haar stem trilde.
     'Ik loop wel een eindje mee.' Hij liet zijn computer aanstaan en pakte zijn jas.
     Buiten was het mistig. Ze liepen door het park, dat er verlaten bij lag. Madelon klemde haar tasje tegen zich aan, haar hakken knerpten op het grintpad.
     'Madelon,' zei Jakob, 'ik heb nog een hazenrugje in de diepvries van wildhandel Treuren, die zit bij mij om de hoek. Onder de kraan heb ik het zo ontdooid.'
     'Waarom niet.' zei ze zacht.
     Het nieuwe leven dat in die twee woorden besloten lag. Zijn huis was op orde, maar niet bepaald kerstig. Wel moesten er in een keukenla nog twee kaarsen liggen. Zwijgend namen ze het pad dat midden door het park liep. Toen ze de overkant hadden bereikt en wilden oversteken, was de mist zo dicht geworden dat ze allebei niet zagen dat bus 54 juist de hoek om kwam.


Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg