J.M.A. Biesheuvel
Brommer op zee
Uit: Zeeverhalen, 2005, Van Oorschot.
Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige maar een beetje vreemde jongen: als hij aan boord werkte verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar de zee. Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om zeereizen te maken had hij niet. Maar als hij - in de hoedanigheid van enig willekeurig bemanningslid (brildrager dus altijd ketelbink, messbediende of officiersbediende, nooit matroos laat staan stuurman, zijn grote droom ... ) - op een schip was, dan had hij te maken met het ruwe gebral van de matrozen, die kaartten met het mes op tafel en die elkaar en Isaäc uitscholden voor alles wat mooi en lelijk was. Isaäc hoorde er nooit echt bij. Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap, nog minder dan in de haven, in de bottelarij of op de fabriek en kantoor, en juist op een schip dacht hij steeds weer de ware romantiek te zullen vinden. Als het werk gedaan was kon je hem altijd op het achterdek vinden. Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle bekende sterren van het zuidelijk halfrond duidelijk zien en het gevaarlijk wit bruisende schroef water achter het schip (wie uren op een achterdek van een varend schip in volle zee heeft gestaan, weet dat schepen bij nacht en ontij, overdag, in de regen of in de mist, in poolstreken of in de tropen, in grijs, groen of helder blauw water altijd en altijd over een witte weg varen, die weg loopt van de horizon naar de schroef, een drenkeling die een kwartier later de baan kruist ziet de weg niet meer).
Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je inderdaad de horizon of iets dichterbij het lichtje van een wegloevend schip, dat, was Isaäc een uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen. Maar, zoals blijken zal, de zintuigen kunnen ons bedriegen. Er zijn filosofen die beweren dat alles wat is, inbeelding is en het tegendeel valt ook niet te bewijzen! Isaäc voer op een wildevaartschip en zag' s nachts nooit schepen. Hij dacht eraan hoelang het nog zou duren voor hij weer thuis was. Hij keek naar de winches, de bolders, de trossen, de railing en de gemakkelijke stoel die hij voor zichzelf op het achterdek had neergezet. Op een gegeven moment zag Isaäc het lichtje in de verte een bruuske zwenking maken, het leek een korte bocht op het water te beschrijven en toen kwam het recht op hem af. Toen het alsmaar dichterbij kwam was Isaäc tot de slotsom gekomen dat dit haast geen schip kon voorstellen of zijn, aangezien het dermate onderhevig was aan de 'beweging der golven', en vooral omdat het maar steeds bij één lichtje bleef. Een schip met alleen een heklicht aan? Gevaarlijk. Toen het merkwaardig voertuig tot op een afstand van tweehonderd vadem van Isaäc was genaderd, zag hij dat het een brommer was. Voor het eerst in zijn leven gebeurde er iets met Isaäc dat 'met recht merkwaardig' was. Wat hij nu zag zou iemand anders in zijn stoutste dromen nog niet durven of kunnen bedenken. Aanvankelijk was Isaäc bang maar tenslotte kon hij toch niet aannemen dat een nieuwe profeet of Messias zich aldus over de aarde zou bewegen. Hoewel de christenen beweren dat Jezus over water heeft gelopen. De brommer was Isaäc nu tot een meter of zestien genaderd. Isaäc stond te roepen en te zwaaien dat het een aard had, maar hij vergat in zijn opwinding de touwladder uit te werpen. Hierop werd hij door de berijder van de bromfiets opmerkzaam gemaakt. De vreemde was zoals uit de tongval bleek een landgenoot van Isaäc. Hij stuurde zijn brommer op heel merkwaardige wijs en uiterst voorzichtig naar de touwladder toe, op zijn brommer gezeten gedroeg hij zich tegenover de gladde scheepswand als een bokser die zijn tegenstander in de ring nog even aftast, licht schudden met het bovenlichaam, trappelen met de voetjes en afwerende of juist agressieve gebaren met de armen maken en toen sprong hij hop! in één keer met brommer en al op de touwladder. 'Voorzichtig, voorzichtig,' riep hij alsmaar. De man droeg een brilletje dat behoorlijk beslagen was en een pet waarvan de leren kleppen, die dienden om de ogen en de oren tegen zeewater te beschermen, ver uitstaken. De brommer was een normale brommer. Hij had geen speciale voorzieningen. Isaäc hielp de man met het aan dek zetten van de brommer. De man zei: 'Geef mij iets te eten.' Isaäc ging het halen. Hij merkte dat de matrozen en de stuurlui en de machinemannen al naar kooi waren. Toen Isaäc terugkwam vroeg hij aan de vreemde: 'Waarom rijdt u op het water?' De man beweerde dat hij een record wilde vestigen.
'Hoe is het mogelijk dat u op het water rijden kan?' vroeg Isaäc verbaasd. 'Dat is een kwestie van oefenen,' zei de man, 'ik ben begonnen met een speld op het water te leggen. Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven. Op de lange duur nam ik steeds zwaardere voorwerpen. Het was mij natuurlijk om mijn brommer te doen en tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver. Nu rijd ik over de hele wereld. Ik kom nergens aan land, maar omdat ik af en toe eten moet, rijd ik vaak naar een schip. Ik ga het liefst in het holst van de nacht. Dan ligt iedereen te slapen. De eerste keren ging ik bij vol daglicht naar de schepen toe, maar toen zijn er mensen hodeldebodel geraakt. Eerst riepen ze dat dit het mooiste was wat ze in hun hele leven hadden meegemaakt en vervolgens begonnen ze wartaal uit te slaan of ze werden gek. Ik ben van plan om veertigduizend kilometer over zee af te leggen, het mogen wel wat kilometertjes meer worden, als ik de hele aardbol maar rond heb. Ik wil iets doen wat nog nooit iemand heeft gekund. Dat is altijd mijn ideaal geweest.' 'Bent u nooit bang om te verdrinken?' vroeg Isaäc.
'Welnee,' antwoordde de man. 'Het is de wijze waarop men stuurt, daar zit het hem in, en steeds voorzichtig gas bijgeven natuurlijk en gas terugnemen. Een hoge golf bijvoorbeeld moet je nooit met te grote snelheid nemen, anders wordt de zijkant van de banden nat, en als dat eenmaal gebeurd is, is het einde zoek.' 'Ja, dat begrijp ik,' zei Isaäc, die de man vol bewondering aankeek. De man zat zich werkelijk vol te vreten. Hij dronk ook veel melk en alcohol. Tenslotte vroeg hij om een flesje jodium, want daar had hij behoefte aan. Het was inmiddels een uur later geworden en de man slingerde zijn brommer weer overboord en hing hem aan de touwladder. Toen nam hij afscheid van Isaäc. Deze vroeg of het niet mogelijk was dat hij de rest van de tocht als bijrijder op de bromfiets meemaakte. 'Ik kan bijvoorbeeld de weg wijzen, want ik heb veel gevaren,' besloot hij zijn vraag. Maar de man schoot in de lach. Je zou eerst jaren moeten oefenen,' zei de man, 'maar als ik per se wilde nam ik je mee. Ik kan zo goed sturen en mijn banden nog zover oppompen dat het lukken zou, maar ik heb er geen zin in. Wat heb ik met jou te maken? Ik rij nu al maanden op zee en de laatste week zou jij je plotseling bij me voegen? Wat zou dat voor zin hebben? Het is mij nu eenmaal om een eenmans-record te doen. Ik kan de mensen bij het eindpunt toch niet uitleggen dat jij er pas op het laatst bent bijgekomen? Ik zou trouwens ontzettend mijn best moeten doen om de brommer met twee man rijdende te houden. En ik heb nog nooit geoefend met een tweede man. Weet ik veel wat voor onverwachte bewegingen jij kan maken? Het is zaak om als het ware luchtigjes over het water te dansen,' ging de man voort, 'heb je verstand van koorddansen?' vroeg hij. Isaäc, die de zin van de vraag niet helemaal begreep, zei van nee. 'Nou,' zei de man, 'je moet voortdurend met de bromfiets balanceren en je moet je banden zo hoog mogelijk op de golven houden.' Toen nam hij afscheid en daalde met zijn brommer de trap weer af. Isaäc wilde de touwladder nog wat verstellen, maar weer riep de man en dit keer erg luid, telkens: 'Voorzichtig, voorzichtig" Toen de man vlak bij het water was gekomen, zette hij de motor hard aan, zodat de wielen in de lucht boven het water in het rond tolden. Af en toe hield de man de banden heel voorzichtig een beetje tegen het wateroppervlak aan, en op een gegeven moment sprong hij met een onverwachte beweging van de touwladder op de razende brommer, die met een noodgang wegspoot. Het werd al enigszins licht. Isaäc voelde zich bedroefd. De brommer was binnen een kwartier over de horizon verdwenen. Isaäc ging nog maar een uurtje naar bed. De volgende dag vertelde hij de marconist wat hij 's nachts had meegemaakt. Deze haalde zijn schouders op en toen Isaäc maar bleef aandringen, begon hij te lachen. Een uur later wist het hele schip dat Isaäc' s nachts een man over het water had zien rijden. Iedereen lachte. Toen de dag voorbij was, had Isaäc erge slaap. Maar voor hij naar bed ging, liep hij nog even naar het achterdek. De zon was juist ondergegaan. Het beloofde weer een fraaie nacht te worden. Het was nu iets bewolkter. Onwillekeurig begon Isaäc de zee af te turen. Maar natuurlijk was de man op de brommer nergens meer te zien. Het huilen stond Isaäc nader dan het lachen; hij hoorde niet op de wal, hij hoorde niet bij de bemanning, hij hoorde zelfs niet bij de man van de brommer. Hij keek naar het bruisende, gevaarlijke schroefwater en naar de vogels, die achter het schip aan vlogen. Hij had het gevoel dat hij een eenzaam man was en lang-zamerhand kwam hij tot de ontdekking dat het wel altijd zo zou blijven. Hij stak een sigaret op en begon een psalm te neuriën, maar hij kon zijn eigen stem haast niet verstaan. Het was gaan waaien en daarom kwam de schroef af en toe boven water, die dan als een dolleman in het rond tolde om met een zware dreun weer in het water terecht te komen. Isaäc keek naar een van de zeevogels en wenste net als dat beest te kunnen vliegen en staan waar hij wilde. Hij wilde vliegen achter de schepen aan of ver weg over de horizon. Zonder dat hij er zelf erg in had, begon hij de bewegingen van de vleugels der albatrossen in de lucht na te doen. De bootsman zag het toevallig. Hij giechelde, want hij zag dat Isaäc stevig met zijn voeten op dek stond...