Charles De Coster
Tijl Uilenspiegel (3): De heelmeester
Als
Uilenspiegel te Neurenberg kwam, gaf hij zich uit voor grootmeester in de
medicijnen, overwinnaar van alle kwalen, wereldberoemd lichaamzuiveraar, die
pest, koorts en alle ziekten verdreef.
In het gasthuis van die stad lagen zooveel zieken dat
men ten einde raad was. De overste had de komst van Uilenspiegel vernomen; hij
ging hem bezoeken en vroeg of hij werkelijk allerlei ziekten genezen kon?
‘Uitgenomen de laatste,’ antwoordde Uilenspiegel, ‘maar
beloof mij tweehonderd gulden voor genezing der overigen; doch ik wil geen
duit, als al uwe zieken niet zeggen, dat zij genezen zijn en het gasthuis
kunnen verlaten.’
’s Anderen daags trad hij, met doctorale waardigheid
de ziekenzaal binnen. Hij ging overal rond, bezocht elken zieke afzonderlijk en
zei: ‘Zweer mij dat gij aan niemand
zult zeggen wat ik u in het oor ga vertellen. Welke ziekte hebt gij?’
De kranke zei het hem, en zwoer bij hoog en leeg te
zullen zwijgen.
‘Weet,’ sprak Uilenspiegel, ‘dat ik morgen een uwer tot
asch moet verbranden, om daarmede een wonderbaar geneesmiddel te bereiden, dat
alle zieken zullen te drinken krijgen. Hij, die niet gaan kan, wordt tot pulver
verbrand. Morgen kom ik terug met de overste, en ik zal roepen: “Dat al degenen
die niet ziek zijn, hun pak maken en heengaan.”’
Den volgenden morgen kwam Uilenspiegel en riep gelijk
hij gezegd had. Al de zieken, kreupelen, jichtlijders, koortslijders, wilden om
’t zeerste buiten. En zelfs zij die in geen tien jaar uit hun bedde waren
gekomen, liepen de straat op.
De overste vroeg of zij genezen waren en of zij gaan
konden.
‘Ja,’ antwoordden zij, in ’t gedacht dat er één op de
binnenplaats tot assche verbrand werd.
Toen sprak Uilenspiegel tot den overste: ‘Betaal mij; gij ziet, allen zijn buiten en
verklaren dat zij genezen zijn.’
De overste betaalde hem tweehonderd gulden, en
Uilenspiegel spoedde zich buiten de stad.
Maar twee
dagen nadien zag de overste alle zijne zieken zieker terugkomen, behalve één
dien de frissche lucht genezen had, en die nu dronken door de straten liep, al
zingende: ‘Hoezee voor den grooten dokter Uilenspiegel!’