C.C.S. Crone
  De zelfmoord


Otto van Garderen schreef zijn dagelijks verhaal voor het Avondblad.
     Op het ogenblik, dat hij de punt achter de slotzin zette, werd er aan de deur van zijn zolderkamer geklopt.
     'Ja,' riep Van Garderen, die zijn vriend Dolf verwachtte.
     Het was de Dood, die binnentrad.
     'Neem een stoel: zei Otto, die, met zijn rug naar de deur gekeerd, het verhaal nog eens overlas.
     'Schrik je niet, pennenlikker?' vroeg de Dood, toen Van Garderen eindelijk opkeek.
     'Ik geloof, dat ik blij ben,' antwoordde hij. 'Mijn hersens heb ik leeggeschreven.'
     'Dan ben ik te vroeg,' sprak de Dood en liep zwijgend achteruit naar de kamerdeur.
     Van Garderen hoorde hem zijn zeis weer uit de paraplubak nemen. Daarna knarste de huisdeur open en sloeg dicht.
     Uit zijn zolderraam keek Otto naar de stoep. Er was geen mens of Dood te zien.
     'Dan heb ik het mij maar verbeeld,' dacht Van Garderen en las voor alle zekerheid zijn verhaal nog eens over. Hij   hoorde dat er werd gebeld, en het zingen van Dolf, dat samen met het holle geluid van stappen op de kale trappen naderkwam.
     'Kom binnen,' riep Otto, al voordat zijn vriend had aangeklopt. 'Ik heb je iets bijzonders te vertellen: morgen maak ik een verhaal over de Dood.'
     'Dat kan wat worden,' zei Dolf. 'En wat doe je daarna?'
     'Dan zal ik niets nieuws meer te schrijven hebben en mij verdrinken.'
     'Dat zou je vanavond al gedaan hebben,' merkte Dolf op, 'en daar kwam ik voor.'
     'Ik weet het,' antwoordde Van Garderen. 'Maar dat van de Dood is ertussen gekomen.'
     'Stel je het verdrinken niet uit tot zaterdag?' vroeg Dolf, terwijl hij zich uit de voeten maakte. 'Je moet dan toch in het bad: riep hij onder aan de trap.
     De volgende dag schreef Otto van Garderen zijn dagelijks verhaal voor het Avondblad.
     Op het ogenblik, dat hij de punt achter de slotzin zette, werd er aan de deur van zijn zolderkamer geklopt.
     Hij stond op, om open te doen, maar zag niemand. 'Hallo,' schreeuwde Van Garderen boven aan de zoldertrap. Hij hoorde, dat beneden een deur openkraakte.
     'Is er iets, mijnheer?' informeerde zijn hospita uit de diepte.
     'Er is niets, juffrouw,' stelde Otto haar gerust. Tot zichzelf zei hij: 'Dan heb ik het mij maar verbeeld', en las zijn verhaal over de Dood nog eens door.  Hij vond er niets in te veranderen.
     'Nu ga ik mij verdrinken,' sprak Van Garderen zichzelf toe, maar bewoog zich niet van zijn stoel. Hij doorzocht alle hoeken van zijn hersenen, of er dan nergens meer stof voor een nieuw verhaal was achtergebleven.
     Hij vond nog dit: een man, die bij zijn tafel zat, meende, dat er aan zijn kamerdeur geklopt werd. Hij stond op, om open te doen, en zag niemand. 'Hallo,' riep hij boven aan de trap en hij hoorde beneden een deur opengaan, maar dat deed zijn kostjuffrouw.
     Meer kon Van Garderen er niet bij bedenken.
     'Dan ga ik mij verdrinken,' zei hij en voordat hij opstond, herhaalde hij die zin nog negenmaal.
     Hij zag, hoe een late zonnestraal zijn bloeiende clivia kwam beschijnen. Die plant was alles, wat zijn arme moeder hem had nagelaten, maar dat had hij vroeger al beschreven.
     Nu was er in zijn leven niets, dat niet in zijn verhalen stond.
     Twee trossen bloemen droeg zijn clivia, terwijl hij zich verdrinken moest, en niemand zou haar voortaan water geven.
     Otto stak een van de bloemtrossen in het knoopsgat van zijn revers. Daarna liep hij traag de trappen af, waarvan de treden krakend klaagden, dat hij zich verzuipen ging.
     Op de stoep bemerkte Van Garderen, dat de wind guurder was, dan hij gedacht had, en holde weer naar boven, om zijn hoed te halen.
     'Hier blijven; spookte het op zijn kamer door zijn hoofd, terwijl hij de hoed in zijn hand hield.
     Maar hij wilde tegenover zichzelf geen belachelijk figuur slaan en liep vlugger dan zo-even de trappen af, de rivier en de dood tegemoet.
     Nu moest het mooie uit zijn leven nog eens terug kunnen komen, zoals hij het had beschreven, wanneer de personen uit zijn verhalen gingen sterven, bedacht Otto onderweg.
     Daar was Claartje al, die haar hoofd aan zijn borst liet rusten. 'Wij samen,' zei ze en vroeg niet, hoeveel zijn inkomen was.
     Hij legde zachtjes zijn hand op haar smalle schoudertje, daar waar de cliviabloem was.
     Die nam hij uit het knoopsgat, en toen hij zijn neus in de bloemkelken stak, rook hij de geur van de rozen, die ze hem bij het slagen voor zijn eindexamen had gegeven.
     Voor hij het wist, stond Van Garderen aan de kant van het water.
     De wind rukte aan zijn hoedje en Otto wilde ernaar grijpen, maar bedacht dan, dat het niet meer nodig was.
     De volgende morgen dreef een vette hoed op het water.
     Een schipper porde hem met zijn vaarboom naar de rivierbodem. Op zijn kamer schreef Otto van Garderen op dat ogenblik een nieuw verhaal. 'De zelfmoord' heette het.
Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg